Web 2.0 is participeren
Digitaal Bestuur, april 2009
‘Web 2.0’ heeft sinds vorig jaar de belangstelling van de overheid. Maar vraag tien mensen wat het is en je krijgt tien verschillende antwoorden. Dus wat is het nu eigenlijk?
Bijna was de term 'Web 2.0' auteursrechtelijk beschermd geweest. Het leek de Amerikaanse beursorganisator O'Reilly Media in 2004 namelijk wel een goed idee zijn internetconferenties voortaan exclusief onder die naam te organiseren. Van bescherming van de term is het niet gekomen en van een heldere definitie van de term (die naar verluidt al eerder dan 2004 circuleerde) al evenmin. Integendeel – de neiging om op elke leuke website het stempel ‘Web 2.0’ te zetten is groot. Er kan tegenwoordig immers zoveel meer op internet dan met die statische bladerpagina’s van ‘Web 1.0’.
Om toch tot enige afbakening te komen: Web 2.0 staat voor een combinatie van internettechnologie en de toepassing daarvan die communicatie en samenwerking tussen internetgebruikers, ‘content’-leveranciers en organisaties vergemakkelijkt en deels automatiseert.
Vroeger stond informatie simpelweg op statische websites en het enige wat gebruikers konden doen was bekijken of downloaden. Maar eenzijdig zoeken naar andermans informatie, ideeën, voorkeuren, meningen en deskundigheid was een vermoeiende aangelegenheid - als die informatie al beschikbaar was gesteld. Nieuwe internetstandaarden (zoals XML) en grafische kunstgrepen bleken websites echter in hoge mate interactief te kunnen maken. Die interactiviteit biedt de eigenaren van diezelfde informatie, ideeën, voorkeuren, meningen en deskundigheid nu de mogelijkheid zelf het eerste stapje te zetten. En omdat al die netjes ingevoerde informatie vervolgens op een gestandaardiseerde manier door internetprotocollen, websites en software kan worden verwerkt, ontstaat als bij toverslag een ‘collectieve intelligentie’, die decentraal tot stand komt en die zich van de traditionele hiërarchie van aanbieders en afnemers niets aantrekt. Internet is in Web 2.0 geen informatieplatform meer, maar een semi-automatisch informatienetwerk. Sommigen noemen Web 2.0 zelfs ‘het participatieweb’.
Er is een handvol basismechanismen die als bouwstenen fungeren voor menige Web 2.0-toepassing. ‘Tagging’ is er zo een. Door een of meer labels (tags, metadata) aan een tekst of een product te hangen, krijgt dat vanzelf een relatie met andere teksten of producten die (van heel andere mensen) hetzelfde label hebben meegekregen. Wie net heeft ontdekt dat hij de muziek van Coldplay mooi vindt, zal er op Last.fm achter komen dat Radiohead misschien ook iets voor hem is, simpelweg omdat die band vaak in hetzelfde tag-patroon voorkomt. Tags zijn uiteraard ook een handvat voor zoekmachines.
Zonder ‘user generated content’ zou Web 2.0 niet veel voorstellen, of het nu om de filmpjes op YouTube gaat, de vele blogs, of de doorwrochte artikelen op Wikipedia.
Het abonneren op informatie, in vaste combinatie met het aanbieden ervan, is doorgaans wat voor de vorming van netwerken zorgt. Social networks als Hyves en LinkedIn hebben uitgekiende aanmeldprocedures voor het op wederkerige wijze delen van je profiel met anderen. Het feit dat je vervolgens kunt zien met wie die anderen weer contact hebben zorgt voor nieuwe netwerklinks die op de traditionele wijze wellicht niet zouden ontstaan.
Notificaties zijn onmisbaar voor diegenen die niet voortdurend een website willen hoeven controleren – en dat geldt voor de meeste mensen. RSS-technologie kan gebruikers snel alert maken op elke wijziging in een hele verzameling websites. En ook door websites verzonden traditionele e-mails (bijvoorbeeld LinkedIn-uitnodigingen) hebben die functie.
Een mashup combineert onderdelen van verschillende sites. Dat is mogelijk doordat de bronsites zich aan bepaalde standaarden houden. Daarbij ontstaan er talloze mogelijkheden. Zo laat Tagbulb.com je bijvoorbeeld in één keer zoeken in foto’s en video’s van Flickr, YouTube en andere foto- en videosites, op basis van de daaraan toegekende tags.
De gebruikers bij wie veel van de genoemde content vandaan moet komen, moeten nog steeds het eerste stapje zetten. Twitter (een ‘microblog’ waarmee je voortdurend aan geïnteresseerden meldt wat je bezighoudt) is momenteel de mode, maar is niets voor mensen die een ‘9 to 5’-mentaliteit hebben. Welk soort gebruikers er in bepaalde mechanismen/toepassingen overblijft laat Second Life mooi zien. De veel gehypete virtuele wereld wordt nog vooral bevolkt door virtuele pornotoeristen, maar ook door gedistribueerde organisaties die er een mooie virtuele vergader- en trainingsruimte in zien.
Kan Web 2.0 iets bijzonders betekenen voor de overheid? In Nederland komen de voorbeelden vooral uit de hoek van de burgerparticipatie. Uit de VS komt een aardig voorbeeld van wat Web 2.0 kan betekenen binnen de overheid. Amerikaanse veiligheidsdiensten kregen in december 2007 hun eigen variant op MySpace en Facebook: 'A-Space'. De gedachte is dat zo’n social-networkingsite de tunnelvisie van de veiligheidsdiensten (die onder andere leidde tot '11 september') kan bestrijden. Via zo’n site zou een ondergeschikte makkelijker zinvolle informatie naar voren kunnen brengen en A-Space doet zelf ook suggesties over relevante informatie vanuit de verschillende inlichtingendiensten die bij het profiel van de gebruiker aansluit. Het overkoepelende Directorate of National Intelligence experimenteert ook met een interne Wikipedia-variant (Intellipedia) en een 'social bookmarking'-site naar het voorbeeld van del.icio.us.
Gartner-analist Andrea di Maio, gespecialiseerd in eGovernment, constateerde eerder dat Web 2.0 met name duidelijke business cases heeft op het gebied van justitie, inlichtingendiensten, openbare aanbestedingen en stadsplanning. Bij het ontplooien van initiatieven op een van die gebieden moet de overheid zich realiseren dat er een verschil is tussen interne netwerken en externe. Bij de laatste is de overheid veel minder ‘in control’ en in die rol moet zij eerder faciliterend dan dirigerend optreden. “Op bijna elk overheidsterrein zal het toegankelijker maken van publieke overheidsinformatie zowel de interne als de externe stakeholders ten goede komen”, zegt Di Maio. De informatie zal dus ook uit overheidssystemen moeten komen, al of niet via de midoffice (een term die Gartner overigens als een van de weinigen buiten Nederland gebruikt).
‘Web 2.0’ heeft sinds vorig jaar de belangstelling van de overheid. Maar vraag tien mensen wat het is en je krijgt tien verschillende antwoorden. Dus wat is het nu eigenlijk?
Bijna was de term 'Web 2.0' auteursrechtelijk beschermd geweest. Het leek de Amerikaanse beursorganisator O'Reilly Media in 2004 namelijk wel een goed idee zijn internetconferenties voortaan exclusief onder die naam te organiseren. Van bescherming van de term is het niet gekomen en van een heldere definitie van de term (die naar verluidt al eerder dan 2004 circuleerde) al evenmin. Integendeel – de neiging om op elke leuke website het stempel ‘Web 2.0’ te zetten is groot. Er kan tegenwoordig immers zoveel meer op internet dan met die statische bladerpagina’s van ‘Web 1.0’.
Om toch tot enige afbakening te komen: Web 2.0 staat voor een combinatie van internettechnologie en de toepassing daarvan die communicatie en samenwerking tussen internetgebruikers, ‘content’-leveranciers en organisaties vergemakkelijkt en deels automatiseert.
Vroeger stond informatie simpelweg op statische websites en het enige wat gebruikers konden doen was bekijken of downloaden. Maar eenzijdig zoeken naar andermans informatie, ideeën, voorkeuren, meningen en deskundigheid was een vermoeiende aangelegenheid - als die informatie al beschikbaar was gesteld. Nieuwe internetstandaarden (zoals XML) en grafische kunstgrepen bleken websites echter in hoge mate interactief te kunnen maken. Die interactiviteit biedt de eigenaren van diezelfde informatie, ideeën, voorkeuren, meningen en deskundigheid nu de mogelijkheid zelf het eerste stapje te zetten. En omdat al die netjes ingevoerde informatie vervolgens op een gestandaardiseerde manier door internetprotocollen, websites en software kan worden verwerkt, ontstaat als bij toverslag een ‘collectieve intelligentie’, die decentraal tot stand komt en die zich van de traditionele hiërarchie van aanbieders en afnemers niets aantrekt. Internet is in Web 2.0 geen informatieplatform meer, maar een semi-automatisch informatienetwerk. Sommigen noemen Web 2.0 zelfs ‘het participatieweb’.
Er is een handvol basismechanismen die als bouwstenen fungeren voor menige Web 2.0-toepassing. ‘Tagging’ is er zo een. Door een of meer labels (tags, metadata) aan een tekst of een product te hangen, krijgt dat vanzelf een relatie met andere teksten of producten die (van heel andere mensen) hetzelfde label hebben meegekregen. Wie net heeft ontdekt dat hij de muziek van Coldplay mooi vindt, zal er op Last.fm achter komen dat Radiohead misschien ook iets voor hem is, simpelweg omdat die band vaak in hetzelfde tag-patroon voorkomt. Tags zijn uiteraard ook een handvat voor zoekmachines.
Zonder ‘user generated content’ zou Web 2.0 niet veel voorstellen, of het nu om de filmpjes op YouTube gaat, de vele blogs, of de doorwrochte artikelen op Wikipedia.
Het abonneren op informatie, in vaste combinatie met het aanbieden ervan, is doorgaans wat voor de vorming van netwerken zorgt. Social networks als Hyves en LinkedIn hebben uitgekiende aanmeldprocedures voor het op wederkerige wijze delen van je profiel met anderen. Het feit dat je vervolgens kunt zien met wie die anderen weer contact hebben zorgt voor nieuwe netwerklinks die op de traditionele wijze wellicht niet zouden ontstaan.
Notificaties zijn onmisbaar voor diegenen die niet voortdurend een website willen hoeven controleren – en dat geldt voor de meeste mensen. RSS-technologie kan gebruikers snel alert maken op elke wijziging in een hele verzameling websites. En ook door websites verzonden traditionele e-mails (bijvoorbeeld LinkedIn-uitnodigingen) hebben die functie.
Een mashup combineert onderdelen van verschillende sites. Dat is mogelijk doordat de bronsites zich aan bepaalde standaarden houden. Daarbij ontstaan er talloze mogelijkheden. Zo laat Tagbulb.com je bijvoorbeeld in één keer zoeken in foto’s en video’s van Flickr, YouTube en andere foto- en videosites, op basis van de daaraan toegekende tags.
De gebruikers bij wie veel van de genoemde content vandaan moet komen, moeten nog steeds het eerste stapje zetten. Twitter (een ‘microblog’ waarmee je voortdurend aan geïnteresseerden meldt wat je bezighoudt) is momenteel de mode, maar is niets voor mensen die een ‘9 to 5’-mentaliteit hebben. Welk soort gebruikers er in bepaalde mechanismen/toepassingen overblijft laat Second Life mooi zien. De veel gehypete virtuele wereld wordt nog vooral bevolkt door virtuele pornotoeristen, maar ook door gedistribueerde organisaties die er een mooie virtuele vergader- en trainingsruimte in zien.
Kan Web 2.0 iets bijzonders betekenen voor de overheid? In Nederland komen de voorbeelden vooral uit de hoek van de burgerparticipatie. Uit de VS komt een aardig voorbeeld van wat Web 2.0 kan betekenen binnen de overheid. Amerikaanse veiligheidsdiensten kregen in december 2007 hun eigen variant op MySpace en Facebook: 'A-Space'. De gedachte is dat zo’n social-networkingsite de tunnelvisie van de veiligheidsdiensten (die onder andere leidde tot '11 september') kan bestrijden. Via zo’n site zou een ondergeschikte makkelijker zinvolle informatie naar voren kunnen brengen en A-Space doet zelf ook suggesties over relevante informatie vanuit de verschillende inlichtingendiensten die bij het profiel van de gebruiker aansluit. Het overkoepelende Directorate of National Intelligence experimenteert ook met een interne Wikipedia-variant (Intellipedia) en een 'social bookmarking'-site naar het voorbeeld van del.icio.us.
Gartner-analist Andrea di Maio, gespecialiseerd in eGovernment, constateerde eerder dat Web 2.0 met name duidelijke business cases heeft op het gebied van justitie, inlichtingendiensten, openbare aanbestedingen en stadsplanning. Bij het ontplooien van initiatieven op een van die gebieden moet de overheid zich realiseren dat er een verschil is tussen interne netwerken en externe. Bij de laatste is de overheid veel minder ‘in control’ en in die rol moet zij eerder faciliterend dan dirigerend optreden. “Op bijna elk overheidsterrein zal het toegankelijker maken van publieke overheidsinformatie zowel de interne als de externe stakeholders ten goede komen”, zegt Di Maio. De informatie zal dus ook uit overheidssystemen moeten komen, al of niet via de midoffice (een term die Gartner overigens als een van de weinigen buiten Nederland gebruikt).