Een paar jaar i-NUP:
Werk voor verbindingsofficieren en oliemannetjes
Boekt de e-overheid vooruitgang? De i-NUP-tussenbalans geeft hoop; 72 procent van de basisinfrastructuur staat er. Ook de stap van implementatie naar gebruik wordt al gezet. Maar voor echt oogsten is een vervolg op i-NUP nodig, stellen Rob Evelo en Regina Riemersma.
door Freek Blankena
Het Nationaal Uitvoeringsplan Dienstverlening en e-Overheid (NUP) kreeg in de loop van 2011 een opvolger in i-NUP, waarin de i staat voor implementatieagenda. De regievoering en het overleg moesten daarin beter worden geregeld om de ontwikkelde bouwstenen daadwerkelijk ingevoerd te krijgen. Nu i-NUP zijn laatste jaar ingaat, constateren Rob Evelo (Programmamanager i-NUP vanuit BZK) en Regina Riemersma (voorzitter van de Programmaraad Stelsel Basisregistraties) dat dat al aardig is gelukt.
“De uitdaging was: kom tot implementatie en kom tot gebruik, en doe dat vooral met elkaar in plaats van verzuild en verkokerd”, zegt Evelo. “En dat hebben we denk ik met elkaar de afgelopen jaren ook echt gedaan.” Hij noemt als voorbeeld de Programmaraad Stelsel van Basisregistraties. “Daarin hebben we, door de juiste mensen aan tafel te zetten vanuit de techniek, gebruikers, gemeenten, afnemers en leveranciers van de basisregistraties en de leveranciers, het probleem steeds bij de horens kunnen vatten. En daarmee hebben we heel langzaam bijvoorbeeld die stelselvoorzieningen een stukje kleiner gemaakt – er zat nog te veel in – maar we hebben wel gemaakt wat eigenlijk nodig is.”
Er wordt misschien meer vergaderd, maar dan in kleiner verband, met de juiste mensen aan tafel, denkt Evelo. “We kunnen het niet heel simpel oplossen. Dus je hebt echt al die partijen nodig. En dan moet je slim richten.”
Riemersma ziet ook dat er de afgelopen twee jaar verbindingen zijn gelegd die daarvoor niet tot stand kwamen. “Wat mij bij mijn komst naar de Programmaraad opviel is dat sommige hardcore-technici zeiden: ‘een aantal knelpunten die hier voorbij komen lossen we zo niet op’. Dus de vraag was of de mensen in beleid en bestuur wel het besef hadden van wat er in de dienstverlening gebeurt.” Dat soort kloven is onder andere gedicht door leden van de Programmaraad mee te nemen naar ‘het veld’. Daarbij bleek bijvoorbeeld een brandweercommandant trots dat alle gebouwen in een Excel-bestand stonden geregistreerd – niet bepaald langs de lijnen van het stelsel van basisregistraties. “In de programmaraad moet je beseffen dat je een bijdrage kunt leveren in het doorhakken van dat soort knopen. Zo’n doorhak-team moet zich niet met de praktijk en de uitvoering bemoeien, maar moet begrip hebben en dat vertalen naar politiek en bestuurders. Het zijn eigenlijk verbindingsofficieren.”
Riemersma is ook gemeentesecretaris in Zwolle en ervaart daar hoe lastig dat in de praktijk is. “We proberen een medium af te schaffen dat al tweeduizend jaar bestaat: papier. Maar als wij niet die koppelingen hadden gemaakt tussen de GBA en de BAG en tussen de GBA en de sociale dienst, dan hadden we nooit die fraudegevallen kunnen opsporen, en was het allemaal handwerk geweest.”
De percentages uit de i-NUP-tussenbalans (zie kader) betékenen iets, dat wil Riemersma wel gezegd hebben. “Alleen is het moeilijk dat transparant te maken.” Evelo wil wel twee voorbeelden geven die wellicht toch aanspreken. “De Belastingdienst is al erg ver met de vooringevulde aangifte. We merken gewoon dat iedereen dat in dienstverleningsperspectief kan zien. En vraag eens aan het UWV wat ze nog kunnen doen op het moment dat we de informatievoorziening even stilleggen.” Het zijn voorbeelden aan de kant van het Rijk, maar er is wel degelijk veel voortgang geboekt bij de gemeenten, waarvoor een aparte Operatie NUP is opgezet om de problematiek van onderaf helder te krijgen. “We hebben samen een instrumentarium ontwikkeld. We kwamen vraagstukken tegen als bij het NHR [Nieuw Handelsregister, red.], waarvan gemeenten zeiden: dat werkt nog niet helemaal goed. En we zijn samen meteen om de tafel gaan zitten met de vraag: hoe gaan we dat dan oplossen? Waar het vroeger bleef hangen in ‘het is moeilijk en wij kunnen het niet’, hebben we het nu georganiseerd: ‘En wat kan er dan niet? Oh, dat betekent dat deze stekker niet goed is, dan passen we die aan’.”
Evelo gebruikt de term ‘oliemannetjes’ voor degenen die bijvoorbeeld tussen gemeenten en departementen als verbinder fungeren en die het jargon van beide kanten kennen. Zulke oliemannetjes voorkomen dat het een strijd wordt.
Vooruitkijkend zien Riemersma en Evelo een paar vraagstukken die weerbarstig kunnen blijken: de financiering en de privacyvraagstukken – en die hebben beide weer met de besturing (‘governance’) te maken. Wat de privacy betreft: makkelijk informatie delen via het stelsel strookt vaak niet met het begrip ‘doelbinding’ en de privacyregels. Riemersma: “In de volgende fase moet duidelijker worden welke gegevens wanneer door de keten mogen. Dat is een besturingsvraagstuk.”
De financiering van de infrastructuur is een vraagstuk dat ze ook niet ongenoemd wil laten. “We kunnen eigenlijk niet meer per vakdepartement de ICT aansturen. Over dienstverlening moet afstemming plaatsvinden over die departementen heen.” Ze ziet wel wat in een ‘overheids-CIO’ die daar ordening in aanbrengt en dat voorlegt aan de verzamelde DG’s. “Dan maak je een afwegingskader. En dat is financieel een herordeningsvraagstuk, het gaat niet om nieuw geld.” Dat klinkt bijna als een pleidooi voor een minister van ICT, maar zover hoeft het niet te gaan. “Ik vind dat elke minister verstand moet hebben van informatievoorziening op een bepaald niveau. De DG’s die impact hebben op die burgervoorzieningen moeten wel samen om tafel. De huidige Rijks-CIO zit op de bedrijfsvoering van het Rijk. Daar zijn slimme dingen gebeurd, maar ik denk dat we nu die andere dingen ook moeten doen.”
Moet er na 2014 een opvolgend programma komen? Riemersma: “We moeten gaan nadenken over welke dienstverleningsconcepten we in 2020 willen en dus over wat we na i-NUP gaan doen. De visie Digitaal 2017 gaat over versnelling van de dienstverlening die we vandaag nodig hebben. Maar je moet ook een wenkend perspectief hebben aan de horizon.”
Evelo: “i-NUP is een succes, maar tegelijkertijd moeten we van implementatie naar gebruik naar het oogsten, en daar liggen nog heel wat vraagstukken achter. Die moet je ook met elkaar oppakken, liefst op een abstractieniveau hoger. De ervaringslessen van de afgelopen jaren moeten we blijven gebruiken. Wat voor naam je het geeft is minder belangrijk.”
Tussenbalans i-NUP 2013
I-NUP is opgezet om voor eind 2014 het stelsel van dertien basisregistraties en vier stelselvoorzieningen (Digikoppeling, Digimelding, Digilevering en de Stelselcatalogus) en de digitale frontoffices voor burgers en voor bedrijven af te ronden en te implementeren bij de geëigende partijen. Die doelstelling zal niet voor de volle honderd procent worden gehaald, maar de scores zijn halverwege 2013 niet slecht, blijkt uit de ‘Tussenbalans medio 2013’:
• 72 procent van de i-NUP-basisinfrastructuur is afgerond;
• Gemiddeld 66 procent van de gemeenten is aangesloten op de afgeronde onderdelen van de basisinfrastructuur;
• Gemiddeld 65 procent van de grote uitvoeringsorganisaties is aangesloten op de afgeronde onderdelen van de basisinfrastructuur;
• Tussen de 50 en de 100 procent (dit varieert per organisatie) van de dienstverlening wordt digitaal aangeboden;
• In 84 procent van de werkprocessen van grote uitvoeringsorganisaties wordt gebruikgemaakt van de gegevens uit de basisregistraties en worden deze niet opnieuw uitgevraagd;
• Binnengemeentelijk gebruik van de BAG en GBA is voor 96 respectievelijk 93 procent gerealiseerd.
door Freek Blankena
Het Nationaal Uitvoeringsplan Dienstverlening en e-Overheid (NUP) kreeg in de loop van 2011 een opvolger in i-NUP, waarin de i staat voor implementatieagenda. De regievoering en het overleg moesten daarin beter worden geregeld om de ontwikkelde bouwstenen daadwerkelijk ingevoerd te krijgen. Nu i-NUP zijn laatste jaar ingaat, constateren Rob Evelo (Programmamanager i-NUP vanuit BZK) en Regina Riemersma (voorzitter van de Programmaraad Stelsel Basisregistraties) dat dat al aardig is gelukt.
“De uitdaging was: kom tot implementatie en kom tot gebruik, en doe dat vooral met elkaar in plaats van verzuild en verkokerd”, zegt Evelo. “En dat hebben we denk ik met elkaar de afgelopen jaren ook echt gedaan.” Hij noemt als voorbeeld de Programmaraad Stelsel van Basisregistraties. “Daarin hebben we, door de juiste mensen aan tafel te zetten vanuit de techniek, gebruikers, gemeenten, afnemers en leveranciers van de basisregistraties en de leveranciers, het probleem steeds bij de horens kunnen vatten. En daarmee hebben we heel langzaam bijvoorbeeld die stelselvoorzieningen een stukje kleiner gemaakt – er zat nog te veel in – maar we hebben wel gemaakt wat eigenlijk nodig is.”
Er wordt misschien meer vergaderd, maar dan in kleiner verband, met de juiste mensen aan tafel, denkt Evelo. “We kunnen het niet heel simpel oplossen. Dus je hebt echt al die partijen nodig. En dan moet je slim richten.”
Riemersma ziet ook dat er de afgelopen twee jaar verbindingen zijn gelegd die daarvoor niet tot stand kwamen. “Wat mij bij mijn komst naar de Programmaraad opviel is dat sommige hardcore-technici zeiden: ‘een aantal knelpunten die hier voorbij komen lossen we zo niet op’. Dus de vraag was of de mensen in beleid en bestuur wel het besef hadden van wat er in de dienstverlening gebeurt.” Dat soort kloven is onder andere gedicht door leden van de Programmaraad mee te nemen naar ‘het veld’. Daarbij bleek bijvoorbeeld een brandweercommandant trots dat alle gebouwen in een Excel-bestand stonden geregistreerd – niet bepaald langs de lijnen van het stelsel van basisregistraties. “In de programmaraad moet je beseffen dat je een bijdrage kunt leveren in het doorhakken van dat soort knopen. Zo’n doorhak-team moet zich niet met de praktijk en de uitvoering bemoeien, maar moet begrip hebben en dat vertalen naar politiek en bestuurders. Het zijn eigenlijk verbindingsofficieren.”
Riemersma is ook gemeentesecretaris in Zwolle en ervaart daar hoe lastig dat in de praktijk is. “We proberen een medium af te schaffen dat al tweeduizend jaar bestaat: papier. Maar als wij niet die koppelingen hadden gemaakt tussen de GBA en de BAG en tussen de GBA en de sociale dienst, dan hadden we nooit die fraudegevallen kunnen opsporen, en was het allemaal handwerk geweest.”
De percentages uit de i-NUP-tussenbalans (zie kader) betékenen iets, dat wil Riemersma wel gezegd hebben. “Alleen is het moeilijk dat transparant te maken.” Evelo wil wel twee voorbeelden geven die wellicht toch aanspreken. “De Belastingdienst is al erg ver met de vooringevulde aangifte. We merken gewoon dat iedereen dat in dienstverleningsperspectief kan zien. En vraag eens aan het UWV wat ze nog kunnen doen op het moment dat we de informatievoorziening even stilleggen.” Het zijn voorbeelden aan de kant van het Rijk, maar er is wel degelijk veel voortgang geboekt bij de gemeenten, waarvoor een aparte Operatie NUP is opgezet om de problematiek van onderaf helder te krijgen. “We hebben samen een instrumentarium ontwikkeld. We kwamen vraagstukken tegen als bij het NHR [Nieuw Handelsregister, red.], waarvan gemeenten zeiden: dat werkt nog niet helemaal goed. En we zijn samen meteen om de tafel gaan zitten met de vraag: hoe gaan we dat dan oplossen? Waar het vroeger bleef hangen in ‘het is moeilijk en wij kunnen het niet’, hebben we het nu georganiseerd: ‘En wat kan er dan niet? Oh, dat betekent dat deze stekker niet goed is, dan passen we die aan’.”
Evelo gebruikt de term ‘oliemannetjes’ voor degenen die bijvoorbeeld tussen gemeenten en departementen als verbinder fungeren en die het jargon van beide kanten kennen. Zulke oliemannetjes voorkomen dat het een strijd wordt.
Vooruitkijkend zien Riemersma en Evelo een paar vraagstukken die weerbarstig kunnen blijken: de financiering en de privacyvraagstukken – en die hebben beide weer met de besturing (‘governance’) te maken. Wat de privacy betreft: makkelijk informatie delen via het stelsel strookt vaak niet met het begrip ‘doelbinding’ en de privacyregels. Riemersma: “In de volgende fase moet duidelijker worden welke gegevens wanneer door de keten mogen. Dat is een besturingsvraagstuk.”
De financiering van de infrastructuur is een vraagstuk dat ze ook niet ongenoemd wil laten. “We kunnen eigenlijk niet meer per vakdepartement de ICT aansturen. Over dienstverlening moet afstemming plaatsvinden over die departementen heen.” Ze ziet wel wat in een ‘overheids-CIO’ die daar ordening in aanbrengt en dat voorlegt aan de verzamelde DG’s. “Dan maak je een afwegingskader. En dat is financieel een herordeningsvraagstuk, het gaat niet om nieuw geld.” Dat klinkt bijna als een pleidooi voor een minister van ICT, maar zover hoeft het niet te gaan. “Ik vind dat elke minister verstand moet hebben van informatievoorziening op een bepaald niveau. De DG’s die impact hebben op die burgervoorzieningen moeten wel samen om tafel. De huidige Rijks-CIO zit op de bedrijfsvoering van het Rijk. Daar zijn slimme dingen gebeurd, maar ik denk dat we nu die andere dingen ook moeten doen.”
Moet er na 2014 een opvolgend programma komen? Riemersma: “We moeten gaan nadenken over welke dienstverleningsconcepten we in 2020 willen en dus over wat we na i-NUP gaan doen. De visie Digitaal 2017 gaat over versnelling van de dienstverlening die we vandaag nodig hebben. Maar je moet ook een wenkend perspectief hebben aan de horizon.”
Evelo: “i-NUP is een succes, maar tegelijkertijd moeten we van implementatie naar gebruik naar het oogsten, en daar liggen nog heel wat vraagstukken achter. Die moet je ook met elkaar oppakken, liefst op een abstractieniveau hoger. De ervaringslessen van de afgelopen jaren moeten we blijven gebruiken. Wat voor naam je het geeft is minder belangrijk.”
Tussenbalans i-NUP 2013
I-NUP is opgezet om voor eind 2014 het stelsel van dertien basisregistraties en vier stelselvoorzieningen (Digikoppeling, Digimelding, Digilevering en de Stelselcatalogus) en de digitale frontoffices voor burgers en voor bedrijven af te ronden en te implementeren bij de geëigende partijen. Die doelstelling zal niet voor de volle honderd procent worden gehaald, maar de scores zijn halverwege 2013 niet slecht, blijkt uit de ‘Tussenbalans medio 2013’:
• 72 procent van de i-NUP-basisinfrastructuur is afgerond;
• Gemiddeld 66 procent van de gemeenten is aangesloten op de afgeronde onderdelen van de basisinfrastructuur;
• Gemiddeld 65 procent van de grote uitvoeringsorganisaties is aangesloten op de afgeronde onderdelen van de basisinfrastructuur;
• Tussen de 50 en de 100 procent (dit varieert per organisatie) van de dienstverlening wordt digitaal aangeboden;
• In 84 procent van de werkprocessen van grote uitvoeringsorganisaties wordt gebruikgemaakt van de gegevens uit de basisregistraties en worden deze niet opnieuw uitgevraagd;
• Binnengemeentelijk gebruik van de BAG en GBA is voor 96 respectievelijk 93 procent gerealiseerd.